WAAR IS COPERNICUS?

Een team van archeologen speurde in 2005 in het Noord-Poolse stadje Frombork naar de overblijfselen van de sterrenkundige Nicolaus Copernicus. Hij was jarenlang kanunnik geweest in de kathedraal van Frombork. Dat hij hier begraven lag stond vast – maar waar? Deze vraag heeft nog veel meer mensen beziggehouden, eeuwenlang: Copernicus’ lichaam was al in de 16de eeuw zoek.


door Richard Ridderinkhof, publicist, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen


Deze tekst is een iets uitgebreide versie van het artikel in Geschiedenis Magazine van december 2023

DE LAATSTE RUSTPLAATS VAN NICOLAUS COPERNICUS

In het noordelijkste puntje van Polen, in het stadje Frombork, speurde een team van archeologen in de herfst van 2005 naar de overblijfselen van een geestelijke die 70 jaar was geworden. Ze braken de kathedraalvloer open op zoek naar de man die de Aarde van haar centrale plek in het heelal beroofde.

De burcht van de Lieve-Vrouwe kathedraal, waar Frombork naar genoemd is, torent hoog boven het stadje uit. Onder het steile rode dak, dat vanuit de verte wel los boven de waterige vlakten lijkt te zweven, lagen ruim honderd kanunniken begraven. Sommigen lagen er al een eeuw of vijf, naamloos, toen hun graf werd gelicht.

Door schimmelige stofwolken omringd groeven de graflichters tientallen schedels op, en staarden ze vorsend in het gelaat: één van die hersenpannen moest hebben toebehoord aan Nicolaus Copernicus, de kanunnik die in 1543 de Aarde uit het middelpunt van het universum stootte. Copernicus bracht de Aarde in beweging, draaiend om haar as, en rond de Zon bovendien.

Copernicus als kanunnik in Frombork tijdens zijn nachtelijke observaties van de hemel. Hij is afgebeeld op het dak van de kathedraal, waarvan de toren te zien is. Het werk van Jan Matejko heet ‘Astronoom Nicolaus Copernicus, of Een gesprek met God’ uit 1873 (Universiteitsmuseum Krakau)

Een grafsteen voor Copernicus

Het gesteggel over waar zijn lichaam precies lag was al een jaar of veertig na zijn bijzetting begonnen. In 1581 gaf de plaatselijke bisschop opdracht om Copernicus’ graf op te luisteren met een passende gedenkplaat. De precieze sterfdatum wist hij niet meer (evenmin als de voornaam – Joannes?). Lastiger was dat niemand meer wist onder welke steen Copernicus nou eigenlijk lag. In de kathedraal had ieder van de zestien kanunniken een eigen altaar, elk vlakbij een pilaar. Die altaren stonden in twee rijen van acht. Overleed een kanunnik, dan werd hij begraven in de buurt van zijn altaar, dat vervolgens werd toegewezen aan zijn opvolger. Die opvolger werd later ook weer bij dat altaar begraven. Maar waar Copernicus’ altaar stond, niemand die het nog wist. Een gemarkeerde grafsteen was er niet.

De gedenkplaat is uiteindelijk maar opgehangen aan een willekeurige pilaar waar toevallig nog een plekje vrij was. Het ging om het idee tenslotte. Om te zorgen dat de boel voortaan niet meer door de war raakte liet de bisschop een lijst opstellen van de begraven kanunniken per altaar, voor zover men zich kon herinneren.

Het werd een warboel toen halverwege de 17e eeuw de Zweden langskwamen. Ten tijde van de Zweedse invasie van Polen in de dertigjarige oorlog – zonder twijfel de meest ontredderende oorlog ooit op het Europese continent – plunderden huursoldaten alles wat los en vast zat. Op zoek naar kostbaarheden lieten ze zelfs de graven niet onberoerd. De gedenkplaat lieten ze gelukkig hangen.[1]

Halverwege de 18e eeuw werd die gedenkplaat alsnog verwijderd, om plaats te maken voor een plaquette ter nagedachtenis aan een of andere bisschop. In 1758, besloot het kapittel van Ermland een nieuwe gedenkplaat voor Copernicus te plaatsen, op de pilaar links van het hoofdaltaar ditmaal. Met een portret van Copernicus. Het portret hangt er nog steeds.


[1] Als oorlogsbuit werden ook kostbaar uitziende boeken meegenomen, waaronder bij nader inzien diverse boeken en manuscripten uit Copernicus’ bibliotheek, met daarin zijn aantekeningen. Zodoende treffen we die nu in Zweden, in de Bibliotheek van het Astronomisch Observatorium in Uppsala en in het Staatsarchief in Stockholm.

De eerste Copernicoloog

In het begin van de 19e eeuw werd de zoektocht naar het ware graf voortgezet door niemand minder dan Napoleon Bonaparte. In het noordelijkste puntje van zijn Europese rijk kwam hij persoonlijk Copernicus’ geboortehuis bezoeken. Napoleon verlangde dat men voor hem ook het graf op zou sporen, maar dat bleek geen sinecure; dringende besognes voerden Napoleon naar elders, en de missie verwaterde.

In 1861 was de vloer van de kathedraal dringend aan renovatie toe. Grafstenen en gedenkplaten werden verwijderd, met de bedoeling ze na afloop weer netjes terug te plaatsen. Maar omdat niemand eraan gedacht had te registreren waar ze precies vandaan kwamen, werden ze maar zo’n beetje op de bonnefooi teruggeplaatst. Of niet – het was een hele puzzel, en niet alle stukjes pasten meer.

Aan het einde van de eeuw bemoeide de Duitse historicus Leopold Prowe zich ermee, net als Copernicus geboren in Toruń. Prowe was groot bewonderaar van de omwentelaar van de sterrenkunde. ’s Werelds Eerste Copernicoloog – de geuzennaam kreeg hij van mede-bewonderaar Alexander von Humboldt – publiceerde in 1883 een monumentaal werk over zijn held. Prowe had de lijsten van 1720 opgespeurd, en volgens die lijsten zou Copernicus begraven moeten liggen bij het altaar van de veertiende kanunnik. Als hij begon met tellen bij het eerste altaar in de linker rij, en dan het eerste in de rechter rij, en dan het tweede links, en zo voort zigzaggend, trof hij altaar nr. 14 als voorlaatste in de rechter rij, vlakbij de pilaar waar de gedenkplaat was aangebracht. Dat kon geen toeval zijn.

Wellicht had hij nog aan de oudste kanunniken kunnen vragen of ze wisten waar destijds, bij die renovatie 22 jaar eerder, de gedenkplaten en grafstenen vandaan waren gekomen. Maar dat leek hem niet nodig – tunnelvisie is van alle tijden. Zijn conclusie bleef zo’n 50 jaar onbetwist.

Rond altaar nr. 14 werd in januari 1939, toen Ermland weer eens door de Duitsers was ingelijfd, een zoektocht opgezet. Er werd gegraven en gespeurd, maar het leidde tot niets. Geen wonder: Prowe zag over het hoofd dat de eerste vier altaren niet aan de kanunniken behoorden, maar aan de prelaten van het kapittel.

De historicus Hans Schmauch dook in 1941 nogmaals de door Prowe ontdekte archieven in. Schmauch pakte het anders aan: hij zocht in de lijsten naar namen waarvan bekend was dat het voorgangers of opvolgers betrof van het altaar dat ooit Copernicus ‘toebehoorde’. En daarmee had hij beet. Uit de archieven bleek dat op 11 januari 1480 het vierde altaar uit de rechterrij behoorde aan kanunnik Joannes Zanov. Zanovs naam stond op de veertiende lijst, als directe voorganger van Copernicus. Bingo: het vierde altaar rechts, dat is waar Zanov gezocht moest worden, en dus moest ook Copernicus daar rusten.

Reconstructie

In 1945 gaf Duitsland onder zachte druk het bezette Ermland weer aan Polen terug. Pas zestig jaar later werd een nieuwe zoektocht gestart. Zou het niet logisch zijn toch eens te gaan graven bij dat vierde altaar rechts, vroeg Jerzy Gąssowski van het Baltisch Onderzoekscentrum van Frombork zich af. In de herfst van 2005 stak hij zijn spade in de vloer, en ontdekte hij enkele skeletten.

Zou Copernicus er tussen liggen?

De meeste ‘gegadigden’ vielen snel af nadat kon worden vastgesteld dat ze nooit de 70 hadden gehaald: te jong gestorven. Eén skelet was onvolledig, maar had wél de juiste ouderdom. De schedel met de uitstaande jukbeenderen deed enigszins aan het beroemde portret van Copernicus denken.

Het Centraal Forensisch Laboratorium in Warschau gebruikte de schedel voor een reconstructie van het gezicht. En warempel, de gelijkenis lijkt onmiskenbaar (zie Afbeelding). Of is de wens de vader van de gedachte, net als eerder bij Prowe?

Een gezichtsreconstructie vormt geen voldoende solide basis voor identificatie. Een genetische match, dát legt gewicht in de schaal. En zowaar, een van de tanden in de schedel bleek goed geconserveerd DNA materiaal te bevatten.

Maar waar haal je zo gauw vergelijkingsmateriaal vandaan? De enige persoonlijke spullen die restten uit Copernicus’ tijd waren zijn boeken. In Uppsala, waar Copernicus’ gekaapte bibliotheek nog altijd wordt bewaard, werden ze nauwgezet doorgebladerd. In Calendarium romanum magnum, een boek uit 1518, troffen de onderzoekers enkele haren. Sporen van Copernicus? De genoomsequentie werd bepaald, en vergeleken met die uit de bewaarde tand. En waarachtig, een match!

Het pleit was beslecht. De verloren omwentelaar was hervonden.

Het zogenaamde Toruń-portret van Copernicus (links), dat te boek staat als zelfportret, toont een belangwekkend detail: een deel van de linker wenkbrauw ontbreekt. Precies op die plek vertoont de schedel uit graf nr. 13 (midden) een dubbel verticaal litteken, dat volgens forensisch onderzoek tussen het 7e en 12e levensjaar moet zijn ontstaan. Waarschijnlijk een keer flink gestruikeld met zijn blik gericht op de sterren in plaats van op de grond voor zijn voeten. Ook de vervormde neus )misschien gebroken bij diezelfde struikeling) lijkt te kloppen. Een gezichtsreconstructie van een 70-jarige man op basis van de schedel (rechts) levert een treffende gelijkenis met het Toruń-portret.
Bron: https://www.science20.com/science_20/remains_copernicus_confirmed

In 2010 werden de overblijfselen van Nicolaus Copernicus herbegraven op de plek waar die in 2005 aangetroffen waren. De granieten grafsteen is verfraaid met een model van het zonnestelsel.

Al wordt het sluitende bewijs inmiddels weer betwist. De genen uit het tand-DNA horen bij blauw-ogigen, waar Copernicus’ portret volgens specialisten de wereld met bruine ogen aanschouwt. De bewaarde tand leek bovendien nauwelijks versleten; een deskundige schatte de kans dat een 70-jaar oude tand zo weinig slijtage vertoonde op minder dan 0.0136%. En die haren in dat boek, misschien waren die gewoon van een nieuwsgierige collega-kanunnik…

Schrikkeldag

Al willen we het graag geloven, absolute zekerheid over Copernicus’ laatste rustplaats, die hebben we niet. Over zijn sterfdatum trouwens ook niet: alle opzoekingen zijn vruchteloos gebleken. Tot in onze eeuw ging men uit van 24 mei 1543, maar daarbij was een kleinigheid over het hoofd gezien. Documenten wijzen uit dat op 21 mei, drie dagen eerder dus, Copernicus’ verre neef Jan Loitz als zijn opvolger werd benoemd. En opvolgers werden pas officieel aangesteld nádat hun voorgangers de geest hadden gegeven. Dus. De sterfdatum, we weten het eigenlijk niet precies.

Copernicus’ geboortedatum weten we wel. Was ook lang een mysterie, maar rond zijn 400e geboortejaar werd dat opgelost, via een merkwaardige omweg. Een geboorteakte was niet meer te vinden, en de korte biografie die Georg Rheticus, Copernicus’ enige leerling, uit zijn eigen mond had opgetekend is spoorloos verdwenen.

Eind 19e eeuw ontdekte de historicus Ludwik Birkenmajer in een Bibliotheek in München een collectie 16e-eeuwse horoscopen, en daartussen trof hij die van Copernicus, samengesteld ergens rond de tijd van zijn dood. De naam van de astroloog van dienst kennen we niet, maar de gegevens die hij gebruikte waren vrijwel zeker afkomstig van Rheticus. De horoscoop bleek het geboortetijdstip te bevatten, tot op de minuut nauwkeurig: “D. Nicolaus Copernicus 1473 Februarie 19 d. 4. h. 48 m.”.

Sedertdien wordt 19 februari 1473 aangehouden als geboortedatum van de grote astronoom.

Al klopt ook dat niet. In 1582 werd de Juliaanse kalender (in 46 v.C. doorgevoerd door Julius Caesar) vervangen door de Gregoriaanse (doorgevoerd door paus Gregorius XIII). In de tussenliggende 15 eeuwen was de kalender een dag of 10 uit de pas gaan lopen (zoals was gebleken uit berekeningen van niemand minder dan Copernicus). Op 4 oktober 1582 werden die 10 dagen simpelweg geschrapt: de volgende dag was het niet 5 maar 15 oktober. Volgens de nieuwe kalender is Copernicus dus eigenlijk geboren niet op de 19e maar de 29e februari. Maar ja, schrikkeldag… ze hebben het maar op de 19e gehouden. Daarom vieren we op 19 februari 2023 de 550e geboortedag van Nicolaus Copernicus, de man die de Aarde uit het middelpunt van het universum stootte.


Achtergrond – De omwenteling van Copernicus

Nicolaus Copernicus, revolutionair. Zijn biografie leest als een jongensboek. Zijn familie van koperbewerkers stamde uit Silezië, dat afwisselend bij Duitsland en Polen hoorde. De weesjongen Mikołaj Koppernigk werd in Torun geboren en opgevoed onder de vleugels van zijn oom, de Poolse bisschop Lukasz Watzelrode, die hem kerkrecht liet studeren aan de beroemde rechtenopleiding van Bologna.

In Italië maakte Mikołaj kennis met de Griekse mystiek. Zoals God het midden is van alles, zo staat de Zon in het middelpunt van de kosmos, met de planeten in volmaakte cirkelbanen eromheen. Copernicus heeft het niet van een vreemd – de oude Grieken zeiden het al: de Aarde draait om de Zon. Dat werd echter weersproken door het heersende beeld: de Aarde (en daarmee de mens) staat in het centrum van het universum, met de Zon eromheen cirkelend. Dit stelsel van Ptolemaeus gold al 15 eeuwen als de waarheid; de Bijbel staat er vol mee. Maar Copernicus zag wel wat in dat oude Griekse stelsel vol harmonie en symmetrie.

In 1504 gebeurde iets bijzonders: Jupiter en Saturnus waren aan het firmament niet meer met het blote oog van elkaar te onderscheiden. Copernicus had de datum van die conjunctie berekend: eenmaal op grond van het klassieke stelsel, waarin alles om de Aarde draait; andermaal op grond van het Griekse stelsel, waarin de Aarde, Jupiter en Saturnus allemaal om de Zon draaien. Volgens het ene stelsel zou de conjunctie plaatshebben op 10 juni; volgens het andere een maand eerder. Het laatste bleek te kloppen – op 12 mei 1504 stootte de Zon de Aarde uit het centrum van het heelal.

Althans, in Copernicus’ hoofd, en daar zou het voorlopig blijven. Want de rest van zijn leven bracht hij door als kanunnik van Frombork, en later als Bisschop van Ermland. Hij had de handen vol aan kerkelijke administratie, het beheer van de provincie, en politiek gekonkel tussen Pruisen en Polen.

Pas aan het eind van zijn leven zou hij zijn heliocentrische wereldbeeld opschrijven in De Revolutionibus, waarvan hij het eerste gedrukte exemplaar in 1543 naar verluidt op zijn sterfbed ontving. Aanvankelijk werd het boek niet erg serieus genomen: hooguit handig als rekenmodel voor het betrouwbaar voorspellen van de hemelbanen, maar verder niet. Pas toen Galileo Galilei (aan de hand van de eerste telescoopwaarnemingen) beweerde dat de Aarde écht om de Zon draait, belandde het op de Index der Verboden Boeken. Toch won Copernicus’ heliocentrische stelsel geleidelijk terrein; toen het Vaticaan in 1835 de ban ophief was het universeel aanvaard.