Cornelis Drebbel (1572-1633), een van de meest baanbrekende denkers én doeners van zijn tijd, werd de wetenschapsgeschiedenis uitgeschreven. Omdat de uitvinder van de thermostaat, de onderzeeër, een heus perpetuum mobile en misschien wel de microscoop niet vies was van effectbejag werd hij door de sociale elite gedegradeerd door kermisklant. Waarom en hoe dat gebeurde lees je hier.
Een pleidooi voor eerherstel.
door Richard Ridderinkhof, publicist, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
Lees het artikel in de Nederlandse Boekengids
van 13 november 2023
een iets uitgebreidere versie lees je hier:
In 2022 bezorgde Rijksmuseum Boerhaave een monumentale catalogus van de meest spectaculaire, innovatieve en invloedrijke Nederlandse bijdragen aan de wetenschap van de afgelopen vijfhonderd jaar. Denkers, Doeners, Durfals biedt een meesterlijk en meeslepend beeld van onze kleurrijkste dwarsdenkers en hun onvergetelijke prestaties. Waar onze Galerij der Groten schittert als nooit tevoren, schittert één vernufteling door afwezigheid: Cornelis Drebbel – toch niet de minste denker, doener en durfal.
Hoewel enkele vindingen van deze dwarsdenker prominent op de cover staan van een ander recent boek – Knowledge and Culture in the Early Dutch Republic – gaat dat over Drebbels tijdgenoot Isaac Beeckman, de mentor van René Descartes. Sinds zijn herontdekking in 1905 is Beeckmans faam gevestigd; Knowledge and Culture is de voorlopige kroon op zijn reputatie. Maar Drebbel? Bij leven was hij een beroemdheid en na zijn dood een ware legende, totdat zijn faam geleidelijk verbleekte. Vandaag, in zijn 451ste geboortejaar, is Cornelis Drebbel voor velen slechts een naam – of zelfs dat niet meer. De dominantie van Francis Bacon en diens wetenschapsopvatting verdreven hem hardhandig en ten onrechte uit de geschiedenis. Het is de hoogste tijd om hem daar in terug te schrijven.
Beeltenis en handtekening van Cornelis Drebbel. Uit ‘Van de natuere der elementen’ (1607)
Een vergeten dagboek
Ergens op een zolder in Middelburg kwam in 1905 een eeuwenoud dagboek tevoorschijn: het Journael van amateur-wetenschapper Isaac Beeckman. In het zeventiende-eeuwse Holland blonk Beeckman uit in wiskunde, natuurkunde, optica en mechanica. Zijn vooruitziende blik en zijn empirische benadering van wetenschappelijk onderzoek maakten hem tot een van de meest innovatieve denkers van zijn tijd.
Beeckman ging uit van wetmatigheid in de werking van de natuur, die je kon blootleggen met systematische observaties en experimenten. Als een van de eersten propageerde hij het gebruik van instrumenten om fysische fenomenen te meten en te analyseren. Als landmeter en als leger-ingenieur paste hij zijn inzichten toe op praktische problemen, zoals het ontwerpen en bouwen van sluizen en vestingwerken. Zelfs aan de wijze waarop planten groeien en reageren op prikkels wist Beeckman een mechanische interpretatie te geven, schrijft Fabrizio Baldassarri in Knowledge and Culture. Een paar hoofdstukken verder belicht Huib Zuidervaart hoe die wisselwerking tussen theorie enerzijds en ambachtelijke praktijk en Hollandse marktgerichtheid anderzijds bijdroeg aan Beeckmans diepgravende, vaak visionaire inzichten.
De jonge filosoof René Descartes was pupil van Beeckman en beschouwde hem als mentor en vriend. Floris Cohen beschrijft in een maar al te geloofwaardige fantasie in Knowledge and Culture dat het er alle schijn van heeft dat Descartes later aan de haal ging met Beeckmans corpusculaire natuurfilosofie: het universum bestaat uit deeltjes en beweging. Met Beeckmans wetmatigheden kon je, zoals John Schuster en Samuel Le Gendre uitwerken in hun hoofdstukken, zo’n beetje alle mechanismen en dynamiek in de fysische natuur verklaren. Het boek neemt een interessante wending als Cornelis Drebbel (denker, doener, durfal) de bladzijden over deze unieke pionier binnenvaart.
De wereld volgens Drebbel
Op vijf maart 1620 noteert Beeckman in zijn Journael dat zijn vader hem vanuit Londen bericht dat ene Cornelis Drebbel aldaar ‘een schuyte gepractiseert heeft, daermede hy onder ende boven water varen kan als hy wilt.’ Een onderzeeboot. In 1620.
Constantijn Huygens, vriend en bewonderaar van deze Drebbel, schrijft in zijn autobiografie dat Drebbel ‘vrolijk onder water verdween en zo de Koning, het hof en enkele duizenden Londenaars de adem deed inhouden.’ De spanning was tastbaar aan de oevers van de Theems. Na drie uur vreesde men dat de durfal ‘aan zijn eigen kunststuk ten offer gevallen was, totdat hij weer bovenkwam op een grote afstand van de plaats waar hij onder water verdwenen was’. Drie mijl had Drebbel onder water gevaren. De boot was een soort grote houten roeiboot op z’n kop, met roeispanen onder water. Roeiers en passagiers konden ademen in een grote luchtbel onder de boot. Alleen is zo’n luchtbel in pakweg een half uur uitgeput. Hoe voorzag Drebbel zijn opvarenden dan van verse lucht?
Christiaan Huygens vertelde later hoe zijn vader hem gezegd had dat Drebbel ‘een middel had om de lucht te vernieuwen, wat een zeer belangrijke uitvinding zou zijn geweest.’ De lucht vernieuwen – opmerkelijk, want de ontdekking van zuurstof dateert van 150 jaar later.
In zijn Natuere der Elementen uit 1604 (dus al ruim vijftien jaar voor de onderzeebootdemonstratie) verwoordt Drebbel hoe die luchtverversing in zijn werk zou kunnen gaan, als hij schrijft dat ‘het lichaem des Salpeters gebroken ende ontbonden wordt door die kracht der vuers ende alsoo veranderdt in de natuyre des lochts’: verhit salpeter (ofwel nitraat: NO3) en het ontleedt in stikstof en zuurstof. De kwestie bleef de gemoederen beroeren, en zou de hele zeventiende eeuw gespeculeer teweegbrengen. En dat was maar één van zijn kunststukjes.
Drebbel probeerde de natuur te doorgronden met instrumenten die tegelijkertijd dienstig en opzienbarend waren. Zo is Drebbel de bedenker van de thermostaat, die hij gebruikte om een volautomatische broedmachine te creëren voor het kunstmatig uitbroeden van eieren – het gesprek van de dag. Er kwam bij het broeden geen moederkip aan te pas. Ook voor zelfregulerende ovens bewees de thermostaat zijn nut – mede dankzij Drebbels draagbare veldovens was prins Maurits vermaard om de mobiliteit van zijn leger.
In het kijkglas van de Middelburgse brillenmaker Sacharias Jansen – een toestel met een bolle en een holle lens, dat negenmaal vergrootte – verving Drebbel de holle door een tweede bolle lens. Zo bereikte hij vergrotingen tot dertigmaal. Van kaasmijten (voor het blote oog niet meer dan krioelende witte stipjes) kon je nu zelfs de pootjes ontwaren. In 1622 kocht Huygens voor veertig gulden zo’n microscoop van Drebbel (op kosten van zijn vader – Constantijn was altijd platzak). In zijn autobiografie schreef hij: ‘Al had Drebbel in zijn hele leven niets anders gepresteerd, dan nog had hij zich met dit wonderlijke buisje ongetwijfeld een onsterfelijke naam verworven.’ Door de microscoop zag je een geheel nieuwe wereld. ‘Het is werkelijk alsof je voor een nieuw schouwtoneel van de natuur staat, op een andere aarde bent.’ Van Den Haag tot het pauselijk hof te Rome, la lunette de Drebbel baarde overal opzien. Ook Galileo raakte onder de indruk, en verhoogde de vergroting zelfs tot 150 maal.
Denken met machines
Ook Isaac Beeckman was bijzonder geïnteresseerd in Drebbels uitvindingen. Misschien wel het meest in diens atmosferische instrumenten, die een aanzienlijke kennis verraden van verschijnselen als druk, gewicht, uitzetting, stroming en evenwicht. De verborgen krachten van lucht, water en temperatuur werden gevangen in pompen, ovens en bewegende mechanieken. In 1598 verkreeg Drebbel octrooi voor een klokwerk dat men nimmer hoefde op te winden. Het vermogen om de radertjes in beweging te houden kwam van schommelingen in temperatuur en atmosferische druk. Een ingenieus perpetuum mobile dat hem grote faam en naamsbekendheid bracht.
Het instrument bestond in de kern uit een met lucht gevulde bol. Aan een opening bovenaan ontsprong een glazen buis die de bol verticaal omcirkelde. Die buis zat halfvol vloeistof. Werd het warmer, dan zette de lucht in de bol uit en duwde de vloeistof van zich af; bij afkoeling bewoog de vloeistof in omgekeerde richting. Drebbel doorgrondde het principe van expansie van verwarmde lucht – ook al werd luchtdruk pas na zijn dood ontdekt – en dat fluctuaties in druk schommelingen van de vloeistof verzoorzaakten. Met getheoretiseer alleen nam hij geen genoegen: hij was pas tevreden als hij het principe kon demonstreren in ‘levendighe instrumenten’, zijn handelsmerk. Drebbel dacht met zijn handen.
Drebbels perpetuum mobile deed niet alleen vloeistof bewegen, maar ook een klok en een compleet planetarium. Hierin draaide de aarde in vierentwintig uur rond haar as: een radicale breuk met het oude wereldbeeld waarin het heelal rond de aarde cirkelt – nog voor Stevin en Galileo erkende en demonstreerde Drebbel openlijk het Copernicaanse wereldbeeld. Beeckman bleek, getuige zijn Journael, in de loop der jaren aardig door te krijgen hoe het perpetuum mobile werkte. In zijn hoofdstuk in Knowledge and Culture geeft Fokko Jan Dijksterhuis een amusant relaas van Beeckmans ontdekkingstocht en karakteriseert hij diens manier van beschouwen van de wetmatigheden der natuur als ‘denken in instrumenten’. Beeckman en Drebbel deelden een gelijkaardig denkraam, betoogt Dijksterhuis.
Filosofie in actie
In Knowledge and Culture signaleert ook Vera Keller overeenkomsten tussen Beeckman en Drebbel. Beiden publiceerden niet of nauwelijks en ze mengden zich niet in de Republiek der Letteren. Dat was in hun tijd overigens niet zo raar. Je deelde je kennis en inzichten in een kleine kring van bekenden. Die kringen waren onderling verbonden in internationale netwerken, waardoor reputaties zich wijd en zijd verspreidden. In dat netwerk waren bijvoorbeeld velen bekend met Beeckmans mechanische natuurfilosofie. Desondanks kon Descartes er ongestraft mee aan de haal gaan en tot zijn intellectueel eigendom bombarderen: er stond immers niets op papier. Drebbel had zijn eigen redenen om zijn inzichten onder de pet te houden: hij zocht financiële bescherming aan het hof van koning James en keizer Rudolf, en om zijn patronage niet kwijt te raken liet hij zich liever niet in de kaarten kijken.
Drebbel hamerde erop dat zijn kennis en inzicht afkomstig waren uit ondervinding. Hoe kon je het nou beter leren: uit dikke, dorre boeken, of door zelf te experimenteren? Voor hem was wetenschap belichaamde ervaring. Voor natuurverschijnselen bood Drebbel niet alleen een verklaring: hij kon ze nabootsen middels levendige instrumenten. Zijn vermogen om de natuur met eigen handen haar geheimen te ontfutselen maakte van de kundige ambachtsman een gelauwerd natuurfilosoof. Filosofie in actie: geen woorden maar daden.
Huygens en andere prominenten profileerden Drebbel als ‘den Hollandschen Archimedes’. De naam Drebbel werd een gemeenplaats ter aanduiding van zogenaamde ‘duizendkunstenaars’, van de ultieme maestro. Net als bij Archimedes werd Drebbels perpetuum mobile een zinnebeeld dat stond voor de vaardigheid om de werking van de natuur eigenhandig te doorgronden en te demonstreren.
Drebbel, de Hollandse Archimedes. Maar waarom staat hij dan niet met Stevin, Huygens en ook Beeckman bovenin Neerlands canon der wetenschap en techniek? Als hij zo’n weergaloze wijsgeer was, waarom hebben we dan vandaag de dag de mond vol van Spinoza en Descartes terwijl we zwijgen over Drebbel?
Onder tijdgenoten ging van Drebbels kunde en vermaardheid een grote roep uit. Maar vanaf eind zeventiende eeuw kwam de klad er wat in; eind achttiende eeuw maakten sommigen hem al uit voor praalhans. In de negentiende eeuw belandde Drebbel in het verdomhoekje; in de twintigste in de vergetelheid. ‘Welke mag wel reden zijn dat de roem van een man, die zijn tijd zoo ver vooruit was; die anderhalve eeuw voor Scheele en Priestley zuurstof bereidde in groote hoeveelheden, die een paar eeuwen voor Jules Vernes’ fantasie werkelijk met een boot onder water voer, geheel verloren is?’, vroeg het Algemeen Handelsblad op 7 oktober 1905, het jaar van de herontdekking van Beeckmans Journael.
In de eenentwintigste eeuw vormt Drebbel hooguit een curiosum, een kleurrijke voetnoot in de wetenschapsgeschiedenis, slechts bekend bij een enkele zonderling. Waarom ging Drebbels faam dan zo teloor?
Drebbel vs. Bacon
Eind zestiende, begin zeventiende eeuw was aan het koninklijk hof te Londen een hele staf van ingenieurs en ‘artificers’ verbonden. Drebbel stelde ze allemaal in zijn schaduw met zijn perpetuum mobile: een spectaculaire machine die de volledige beheersing der natuur representeerde, en daarmee symbool stond voor de macht van de monarch, koning James I. An offer a king can’t refuse.
Drebbels pad aan het hof kruiste met dat van een andere hoveling, Sir Francis Bacon – een academicus uit gegoede kringen, tegenwoordig algemeen beschouwd als de vader van de moderne wetenschap. Drebbel, Beeckman en Bacon hadden hun fascinatie met de natuurlijke wereld en haar werkingen gemeen. Bacon wilde de wetenschappelijke kennis herstellen zoals die ooit bestaan had maar tijdens de zondeval verloren was geraakt; een gangbare opvatting die ook Drebbel deelde.
Over de antieke bronnen van kennis waren Drebbel, Beeckman en Bacon het evenzeer hartgrondig eens: Aristoteles, in de prullenbak ermee. Met gekunstelde theorieën en speculatieve filosofie kom je nergens. Kennis over de natuur haal je uit de natuur zelf. Drebbels instrumenten demonstreerden dat aardse materie zich kan omvormen tot hemels vuur en andersom. Daarmee verviel het oude onderscheid tussen het ondermaanse (waar de aardse elementen onderhevig waren aan natuurkrachten) en het bovenmaanse (waar natuurkrachten geen vat hadden op de hemelse ether). Van de wetenschappelijke revolutie, met Bacon als boegbeeld, is ook Drebbel pionier.
Maar gelijkgestemd, dat waren ze niet. Drebbel bracht zichzelf aan de man met wetenschapstheater; hij verwierf er koninklijke patronage mee. ‘Hij moest wetenschapper en showman tegelijk zijn, anders zouden zijn nobele beschermheren alle belangstelling voor zijn ingenieuze machines verliezen’, schreef zijn biograaf Tierie in 1933. ‘Mysterie stond centraal in de show.’ Inzicht in de werking van de natuur liep over in mystiek en vermaak, via een schemerzone die zo ondoorgrondelijk mogelijk werd gehouden. Drebbel was geen gentleman-academic uit de gegoede klasse; hij werd door Bacon weggezet als een boertige verkoper van vernuftige vindingen. De Hollandse windmaker was niet one of us. (Dutch was een lelijk scheldwoord in het Londen van die dagen.)
Waar Drebbels faam verweven was met zijn vakmanschap, hield Bacon zich daar verre van. De sociale elite moest weinig hebben van vaklui met hun volkse waarden en richtingloos gegraaf. In Bacons huis van de wetenschap – het denkbeeldige Salomon’s House, naar het Bijbelse icoon van wijsheid – dat alle wetenschappelijke, medische en technische activiteiten moest herbergen, stonden werktuigkundigen en ambachtslieden als Drebbel onderaan de piramide. Zij werden geacht in alle nederigheid hun kennis aan te dragen als ruw materiaal voor onderzoekers uit de sociale elite, onder toezicht van één enkele goed opgeleide man, iemand als Bacon dus eigenlijk.
Bacon hekelde de natuurfilosofische pretenties en bedrieglijke beloften van mechanici en alchemisten (‘ijdele opscheppers en zotten’). Hij stond voor een trager maar zorgvuldiger proces van wetenschappelijke samenwerking en verificatie. Hij vermeldde Drebbels buitengewone vindingen wel, maar dan zonder verwijzing naar diens naam of verklarende geschriften.
Verguisd
Bij het onttoveren van de natuur, eind zeventiende eeuw, belandde Drebbel met zijn volkse air van magiër aan de verkeerde kant van de streep, terwijl men Bacon ging bezien als de profeet van een nieuwe empirische wetenschap. De onderzoekers uit de hogere sociale rangen smeedden de stuurloze wetenschap om tot een planmatig programma. Nuchtere gentlemen ontwikkelden heldere theorieën en rationele experimenten; voor volkse showmen met kunststukjes en duistere mystiek was geen ruimte meer. Rede en discipline vervingen geheimzinnigheid en alles wat riekte naar bedotterij. In het nieuwe narratief was het zwart of wit: Drebbel werd met terugwerkende kracht bestempeld tot kermisklant. Een zwart-wit karikatuur die van kwaad tot erger zou gaan.
De achttiende-eeuwse Verlichting maakte ernst met het ontmaskeren van bijgeloof en andere dwaasheid. In de Geschiedenis van de menselijke dwaasheid uit 1787 werd Cornelis Drebbel tussen de dwazen gepositioneerd. Samensteller Johann Adelung was de eerste die hem uitdrukkelijk tot charlatan verklaarde.
In Bijdragen tot de geschiedenis der wetenschappen en letteren in Nederland (1821) verklaarde Johan van Cappelle, spreekbuis van de Akademie van Wetenschappen, ‘op goeden grond te mogen vaststellen dat de gedrukte Schriften van Drebbel geene wetenschappelijke waarde hebben, en nooit in eenig opzigt tot den opbouw der Natuurkunde kunnen hebben medegewerkt.’ Hij betichtte Drebbel zelfs van diefstal: hij zou ‘door een geheimzinnig stilzwijgen zich iets toeëigenen, hetgene aan anderen toebehoort.’ Dat had zo’n Drebbel, met zijn naam en faam, toch helemaal niet nodig. ‘Wie kan, bij deze overdenking, eene soort van weerzin tegen hem bedwingen?’
Diezelfde Akademie zou later de nagel aan Drebbels doodskist worden. In 1853 ontving zij een officiële brief: de minister van Binnenlandse Zaken, Johan Thorbecke, verzocht de Akademie te oordelen of Nederland in de persoon van Cornelis Drebbel aanspraak kon maken op de uitvinding van de microscoop. Na uitvoerig dispuut velde de Akademie haar vonnis: Drebbel mag niet gelden als de uitvinder, en staat ‘oneindig verre achter zijne tijdgenooten Gallilei en Kepler. Er straalt in [zijn] geschriften een mystisch bespiegelende geest door, maar weinig echte natuurkennis.’
Sinds deze uitspraak rest van de ooit zo geroemde wonderdoener weinig meer dan een mistige herinnering aan een windmaker die ten onder ging in zijn eigen drijfzand.
Denkers, Doeners, Durfals
Had je vierhonderd jaar terug gevraagd wie onze Galerij der Groten zou aanvoeren, dan stond het buiten kijf: Cornelis Drebbel. Een top-50 zonder Drebbel in de hoogste regionen: ondenkbaar. Sindsdien is er veel veranderd. Drebbel is verguisd, en vervolgens vergeten.
Onze kijk op de wetenschappelijke revolutie is inmiddels flink bijgesteld: Beeckman wordt als pionier gehuldigd en de bijdragen van ambachtslieden, alchemisten en duizendkunstenaars worden als onmisbaar erkend. Van erkenning voor de Hollandse Archimedes is het echter nog niet gekomen.